Net als gewrichten, spieren en pezen bewegen zenuwen mee bij lichaamsbewegingen. Zenuwen zelf kunnen niet “bewegen”, maar dankzij de kokers die de zenuwen omhullen, kunnen zenuwen wél meebewegen. Is een zenuw minder mobiel? Dan spreken we van verstoorde neurodynamica. Er ontstaat dan overrek op de zenuw, waardoor pijnklachten kunnen ontstaan. Met zenuwmobilisatie worden de zenuwen – of eigenlijk de kokers om de zenuwen heen – beweeglijker gemaakt.
Pijnklachten bij verstoorde neurodynamica
Vaak beschrijven cliënten de pijn van verstoorde neurodynamica als dof, tintelig of branderig. Meestal ontstaan er problemen in de bovenste en onderste extremiteit. Veel voorkomende klachten zijn dan ook hoofdpijn, schouder- en nekklachten, carpaal tunnel syndroom, tenniselleboogklachten, herhaaldelijk de enkel verzwikken, hielspoor en shin splint. De klachten van verstoorde neurodynamica ontstaan in heel logische patronen. Dat ontdekte met name David Butler bij zijn vele wetenschappelijke onderzoeken naar het onderwerp.
David Butler is ook de ontwikkelaar van de zenuwmobilisatie-behandelmethode.
Onderzoek het hele lichaam
Klachten vind je niet per se dicht bij de plek van de minder mobiele zenuw. Alle zenuwen in het lichaam zijn immers direct met elkaar verbonden. Zo kan een beperking van de beweeglijkheid van de ene zenuw invloed uitoefenen op de beweeglijkheid van het totale zenuwstelsel. Daarom is het van belang om je cliënt goed te onderzoeken en verder te kijken dan het symptoomgebied.
Maar door het verbonden zenuwstelsel kunnen klachten overal in het lichaam ontstaan.
Zenuwen die vaak tot klachten leiden
Overal in het lichaam kan een zenuw van het perifere zenuwstelsel minder mobiel worden. Toch zijn het vaak dezelfde zenuwen die tot problemen leiden: zenuwen in de bovenste extremiteit. Waarom? Simpelweg doordat deze zenuwen minder ruimte hebben en door een tunnel gaan. Door bijvoorbeeld zwelling van het bindweefsel, peesirritaties en verkorte spieren kan hierdoor makkelijk langdurige druk op de zenuw komen te staan, waardoor deze op den duur kan beschadigen. Bovendien kan de schade toenemen door herhaalde bewegingen, iets wat vrijwel onvermijdbaar is vanwege de locatie in de armen.
Veel voorkomende zenuwbeknellingen die zorgen voor minder mobiele zenuwen zijn:
- Beknelling van de nervus ulnaris (elleboogszenuw)
- Beknelling van de nervus medianus (zenuw die van de schouder door de arm naar de pols loopt)
- Beknelling van de nervus radialis (zenuw die van de schouder door de arm naar de pols loopt)
- Beknelling van de nervus musculocutaneus (zenuw die van de schouder door de arm naar de pols loopt)
Deze zenuwen kunnen bekneld raken waardoor ze minder mobiel zijn, met hoofdpijn, schouder- en nekklachten, het carpaal tussen syndroom en/of tenniselleboogklachten tot het gevolg. Met zenuwmobilisatie hef je die verminderde mobiliteit op.
Door de minder mobiele zenuwen op te sporen en vrij maken met zenuwmobilisaties, dit is een milde rekkingstechniek, waardoor de zenuwen weer vrij komen te liggen, kun je de verminderde mobiliteit beïnvloeden.
Verder is het nuttig ook de betrokkenheid van de C6- en C7-zenuwwortels mee te nemen in je onderzoek (zie hiervoor de masterclass Neurologisch screening). Het is namelijk bekend dat deze een rol kunnen spelen bij symptomen die lijken op klachten van het carpaal tunnel syndroom, het radiaal tunnel syndroom en het pronatorsyndroom.
Die symptomen kunnen overigens worden verergerd door triggerpoints in de spieren die door dezelfde aangetaste zenuwwortel worden geïnnerveerd.
- Infraspinatus
- Trapezius descendens
- Pronator teres
- Flexor carpi radialis
- Palmaris longus
- Biceps brachii
Na het mobiliseren is het belangrijk om ook het glijmechanisme van de kokers – de omhulsels van de zenuwen – weer te normaliseren.